Tamara

schrijft

Ouder

Ein-de-lijk ging het gebeuren. Het was gepland en gereserveerd. We zouden met z’n vieren in de lampen gaan hangen. Of nou ja, in ieder geval een hapje eten. Als zelfbenoemde ‘Arnhemse meisjes’. Niet dat onze wiegjes daar ooit stonden, maar de stad bindt ons. Door de jaren heen woonden en werkten we er (sommigen nog), volleybalden we er, ging ik met ze mee naar Juicy Luicy en zij met mij naar de Störtebeker, huilden we samen bij break-ups, huwelijken, scheidingen en geboortes. De vier verschillende dorpen die tegen wil en dank door onze aderen stromen koesteren we. Tuurlijk zijn we vrouwen van de wereld, hebben we dingen gezien die verder gaan dan schuttersfeesten en brommers kiek’n. Onze eerste taal is niet het dialect van onze ouders maar het ABN. Met een accentje, dat wel. Vooral als we onze ouders spreken. ‘Mama, als jij met oma belt, praat je een beetje plattelands’, aldus mijn kind. Je haalt het meisje wel uit het dorp maar het dorp niet uit het meisje. Ook dat bindt ons.

Eén van die onvervalst dialect sprekende ouders gooide roet in het geplande etentje. Door er onverwacht tussenuit te piepen. En dus zagen we elkaar niet ein-de-lijk in het gereserveerde restaurant, maar bij de koffietafel. ‘Zeg, wij zouden toch eigenlijk iets leuks gaan doen?’, vroeg de rouwende vriendin met haar nimmer aflatende gevoel voor scherpe grapjes.

Het is al een tijdje gaande. De fase waarin mijn vriendinnen ouders kwijtraken. Het aantal meiden om me heen met een compleet setje neemt gestaag af en er zitten er ook al bij die van zowel pa als ma afscheid hebben moeten nemen. We weten dat het ons allemaal gaat gebeuren. En dat het onze kinderen gaat gebeuren. Onontkoombaar, onvermijdelijk, zo hoort het. En toch kun je je er niet op voorbereiden. Hooguit in praktische zin: begraven of cremeren, Mieke Telkamp of Maaike Ouboter, cake of bitterballen, rode rozen of witte lelies. Emotioneel word je in het diepe gegooid. Rouw kan het niet schelen of je een beetje kunt zwemmen. Je ziet maar hoe je je redt.

Drie zakdoekjes, twee koppen koffie en een gebakje verder stap ik weer met één van de vier vriendinnen in de auto terug naar Ernem. Poeh. Dat we het mooi vonden. Dat het moeilijk was om onze vriendin en haar familie zo verdrietig te zien. Zucht. Om vervolgens in één moeite door onze kinderen te bespreken (ze groeien te hard), het co-ouderschap aan beide kanten te evalueren (gaat lang niet gek), onze werkgever kort aan te stippen (we zijn ook collega’s) en hard te lachen (om ik weet niet meer wat).

Bij thuiskomst kwam mijn dochter net terug van een afspraak met een vriendinnetje.

‘Hoe was de crematie?’

‘Mooi. Maar ook wel moeilijk.’

‘Moest je huilen?’

‘Ja, ik moest huilen.’ Ik krijg een knuffel.

‘Wat eten we vanavond?’

Het leven, dat doorgaat.

Zat

Soms ben ik mijn dooie broertje heel erg zat. Dat ie dood is en dat hij dat zelf gedaan heeft. Dat zijn daad al vijftien jaar lang mijn verhaal is, en voor de rest van mijn leven zal zijn. Broer, je wordt feestelijk bedankt. Dood neem je misschien wel meer ruimte in dan je levend ooit voor elkaar had gekregen. Natuurlijk is mijn verhaal breder, kleurrijker en positiever dan enkel de zelfdoding van Koen. Er is ruimte voor alles.

Maar soms …

… nee, altijd, zou ik willen dat het nooit gebeurd was. Al ben ik er uiteraard grondig van doordrongen dat dit is wat het is. Mijn mening en gevoelens over het gebeurde doen niet ter zake, er verandert helemaal niets. Dood is dood. En dat maakte me vooral in het eerste jaar na Koens overlijden woest. Razernij om de onomkeerbaarheid van zijn einde. Draai de tijd terug, warm hem op, blaas er leven in, dit mogen we niet accepteren!

Inmiddels heb ik die onomkeerbaarheid leren dragen. Doorvoelen. De dood is definitief, Koen is fysiek niet meer hier. Omarmen doe ik het niet, maar vooruit, die hele shit mag met me mee in een rugzak die ik 24/7 til en heel vaak niet eens meer voel. De rugzak is een onzichtbaar lichaamsdeel geworden. Het zit op de plek van het geamputeerde gevoel.

Vandaag sprak ik weer eens over hem. Over het gebeurde. Over mijn boek. Over het waarom. En over de toneelvoorstelling Proost op de Verliezers, waar ik een bescheiden bijdrage aan heb geleverd. Mijn woorden maakten indruk, ik zag het aan de gezichten, voelde het aan de bedankjes, ondanks de absoluut professionele houding van de regionale omroep die mijn verhaal op beeld vastlegde. Ik wist na afloop van het interview niet of ik voldaan was weer iets goeds gedaan te hebben met Koens zelfdoding, of dat ik vooral voelde: zo, voorlopig heeft hij wel weer genoeg podium gehad.

Ik raak nooit uitgesproken over Koen, de rouw, het gemis. Daarvoor is het te veel verweven met wie ik nu ben. Maar soms ben ik ook ontzettend uitgeluld over ons verhaal.

Op 24 juni speelt Proost op de Verliezers in Theater Het Hof te Arnhem, de locatie waar vandaag het interview plaats vond. Ik ben er die avond niet bij, omdat ik op een speciaalbierfestival zit. De woordgrap over het zat zijn of het worden ga ik niet maken. Proost! Op het leven.

Koen op het podium van Theater Het Hof.

Snotneus

‘Mama, kunnen we morgen even naar de stad?’

‘Waarvoor dan?’

‘Ik wil make up kopen. Bij de Action hebben ze goeie lipgloss. En ik wil ook een wimperkruller.’

Ik bekijk het smetteloze, gladde snoetje van mijn elfjarige meisje en verbaas mij over de ogenschijnlijk plotselinge interesse in make up. Het lijkt mij volslagen onmogelijk dat er cosmetica bestaat die haar nog mooier maken dan ze nu al is. Maar natuurlijk juich ik dit soort onschuldige experimenten toe.

‘Prima, wij pakken morgen de bus naar de stad.’

‘Yes! Oh en dan halen we ook een maskertje voor jou en voor mij, kunnen we zaterdag een beautymiddag houden.’

Inmiddels ligt er een vage verpakking maskers met iets te hysterische letters en dito beloftes te wachten in de badkamer. Wie weet zie ik er na gebruik vijf jaar jonger uit. Als dat lukt, word ik over zes nachtjes slapen nog steeds vijftig, maar zou je me hooguit vijfenveertig schatten.

Vijftig ja. Dat is verder geen ding, ik word graag vijftig en bij voorkeur nog een heel stuk ouder ook. Maar eerlijk is eerlijk, een beetje raar is het wel. Vroeger dacht ik (lees: toen ik dertig was) dat rond de vijftig de geraniums al naar je begonnen te lonken. Nou hang ik zeker niet meer ieder weekend in de lampen, been there, done that. Maar verder zou ik zweren dat ik juist net goed op gang kom. Fuck die geraniums. Bovendien presteer ik het nog steeds om zelfs cactussen een uitgedroogde dood te laten sterven.

Tuurlijk, het is best jammer dat er rimpels boven de knieën ontstaan en dat de kaaklijn langzaam een eigen leven gaat leiden. En dat de grijze uitgroei telkens sneller lijkt terug te komen.

Maar hoe ouder ik word, hoe meer ik schijt heb aan dingen waar ik me vroeger veel te druk om maakte. Een zeer comfortabel aanvoelende ontwikkeling. Met die extra rimpels op onverwachte plekken verzoen ik me wel.

In maart was ik met mijn moeder (bijna tweeënzeventig) bij een optreden van Boh Foi Toch in Amphion te Doetinchem. De zanger, Hans Keuper, wordt dit jaar negenenzeventig. Begin april ging ik met een goede vriendin (ook bijna vijftig) naar een show van Roger Waters in Amsterdam. Hij tikt de tachtig aan in september. Aan energie en muzikaliteit hadden beide heren geen gebrek. En ik verkeerde in eveneens energiek gezelschap. En toen ik vorige week aan een zeer goede bekende met de respectabele leeftijd van achtentachtig lentes vertelde dat ik vijftig werd, riep ze lachend: ‘Snotneus!’ Dus zeg het maar, wat vertelt de leeftijd ons precies?

Met een tas vol goedkope spullen die niemand echt nodig heeft, stappen mijn kind en ik in de bus. Onderweg van de bushalte naar huis zingen we samen Flowers van Miley Cyrus, vrij vals. En ik kreeg geen rollende ogen van mijn pré-puber. Volgens mij ben ik dan nog niet heel erg oud. Toch?

Ik, als snotneus van 3 of 4 jaar oud

Heb je zin in morgen?

‘Heb je zin in morgen?’ vraagt ze belangstellend.

‘Mwah, niet echt’, is mijn eerlijke antwoord.

‘Of heb je er geen zin in?’

‘Dat ook niet echt. Ik weet het niet zo goed eigenlijk.’

We zitten in mijn good old Opel, richting Jumbo. Mijn dochter weet welke dag het morgen is. De verjaardag van ome Koen. Ze weet niet beter dan dat ik over hem praat, dat hij bestaan heeft en dat ze een hele leuke oom aan hem mist. Ik overlaad haar niet met Koenpraat, ze is een kind en doseren blijft belangrijk, maar ik verzwijg hem ook niet. Zeker niet op speciale momenten zoals zijn verjaar- en sterfdag.

‘Weet je wat we moeten doen?’ roept ze opgetogen met een grijns waarvan ik weet: hier komt iets fouts doch geestigs.

‘Nou?’

‘We leggen je ring*) op een stoel, hangen ballonnen aan de leuning en zingen dan ‘Lang zal hij niet leven.’

Ik schiet in de lach, zij ook. ‘Ah nee dat kan echt niet hoor!’ probeer ik haar enthousiasme voor dit ietwat macabere plan te temperen. Zij doet er echter nog een schepje bovenop: ‘Oma moet haar ring er ook bij leggen!’

We lachen en kletsen nog wat. En dan zegt mijn dochter opeens: ‘Ome Koen is altijd bij ons.’

Ik kijk opzij en ben geloof ik niet eens verbaasd over de constatering van dit wijze meisje van 11. ‘Zo is dat lieverd, hij is niet meer hier maar wel in ons hart.’

We arriveren bij de Jumbo en de aandacht verschuift naar de snoepjes die gescoord moeten worden voor de uitdeelzakjes na haar kinderfeestje volgende week. Zure matten, lollies, eetbaar papier en nog een paar dingen waarvan je licht gaat geven in het donker.

De boodschappen zijn gedaan, de Opel wordt weer gestart en mijn dochter begint opnieuw over ome Koen. Ze wil nog een keer horen hoe het ook alweer zat met zijn depressie. En hoe dat nu bij mij is. Ik vertel haar opnieuw over mijn angststoornis, hoe lastig het is uit te leggen hoe dat voelt. Voelde. Of ik het toch wilde proberen, was het vriendelijke verzoek. ‘Nou, dat was toch niet zo moeilijk?’, luidt het droge commentaar na mijn Jip&Janneke-toelichting.

We laden de boodschappen uit. En ik constateer dat het me so far gelukt is dat mijn kind geen enkele drempel ervaart in het ter sprake brengen van ome Koen, mij vragen te stellen over hem of foute grappen te maken over de hele situatie. Ook hoop ik, niet alleen nu maar door de tijd heen, een zaadje geplant te hebben voor hoe ze naar psychische en psychiatrische klachten kijkt. Namelijk dat dit niets is om je voor te schamen en dat het ziektes zijn waarvoor je, als je dat wilt en als het helpend is, medicatie kunt nemen. Net als voor welke andere lichamelijke ziekte dan ook.

En nu is het vandaag. De dag dat Koen 45 jaar oud had moeten worden. Vijftien verjaardagen zonder hem. Hoe zou hij eruit hebben gezien? Hoe zou zijn leven eruit hebben gezien? Was ik tante geweest, had Vera neefjes en nichtjes gehad, mijn ouders nog meer kleinkinderen? Of zou hij nog een beetje aan het vlinderen zijn geweest? Zou hij nog naar de sportschool gaan, festivals bezoeken, op sociale media zitten, in Arnhem wonen, als sociaal pedagogisch hulpverlener werken, dat ene leren jasje dragen dat nu werkloos in mijn kast hangt?

Ik zal het nooit weten. Dat blijft schuren en schrijnen. Altijd, maar vooral op een dag als vandaag. En daarom nemen we er vanavond een paar, op zijn leven en ons leven. En op de liefde die niet sterft.

*) Mijn moeder en ik dragen allebei een ring met een klein beetje as van Koen.

Doodzonde

Waar begin ik met schelden? Of zal ik eerst een hartgrondig potje janken?

Vanavond keek ik naar Bureau Arnhem. De aflevering eindigde met de melding van de zelfdoding van een 17-jarig meisje. Uitgezonden met toestemming van de nabestaanden. Ik zat net te appen met mijn vriend maar toen ik doorhad waar de melding over ging liet ik mijn mobiel uit mijn handen vallen en keek ik met dichtgeknepen keel naar de beelden. En toen vertelde de voice-over: de hulpverlening was bekend met de suïcidale gedachten van het meisje, maar mocht vanwege de privacy niets delen met de familie.

Mijn tranen gingen direct over in een keiharde vloek. Is er dan godskolere helemaal niets veranderd?

Op 6 juni 2019 nam ik deel aan het discussiepanel dat in gesprek ging met het aanwezige publiek in het stadstheater in Arnhem, na vertoning van de film Doodzonde. ‘In deze indringende documentaire blikken een psychiater, twee psychologen, een vader, een moeder, een zus, een docente, een pastoor en een collega terug op het behandelproces en de vreselijke afloop, namelijk de zelfdoding van twee jonge mensen. Met indrukwekkende eerlijkheid vertellen zij vanuit hun eigen perspectief hoe zij die zwarte periode beleefd hebben, hoe zij zich machteloos en vaak eenzaam voelden en hoe zij contact en steun gemist hebben. Hun verhalen getuigen van moed.’ (Bron: www.doodzonde.nl)

Tijdens die middag in het theater was werkelijk iedereen het erover eens: de omgeving (familie, andere naasten) van mensen met suïcidale gedachten moet betrokken worden. Het redt levens. Uit onderzoek gebleken. Maar ook zonder onderzoek lijkt het me volkomen logisch dat de hulpverlening dit niet alleen kan en hoeft te doen.

Fuck die privacy. Het meisje was ZEVENTIEN. Laat ik voorop stellen: ik neem de hulpverlening niets kwalijk, zij zitten ook klem tussen regels en praktijk. Alleen, op wie of wat mag ik dan schelden? Google vertelt me dat de Eerste en de Tweede Kamer verantwoordelijk zijn voor de wetgeving in Nederland. Koning Willem-Alexander en premier Mark Rutte zetten de handtekening. Nou krijgen die heren toch al van vrij veel dingen de schuld dus laat ik daar niet aan beginnen. Maar toch. Willem-Alexander en Mark: kunnen jullie asteblief als de brandweer ervoor zorgen dat die fucking privacywetgeving zijn doel in dit soort gruwelijke situaties niet voorbij schiet? Dank u. Godverdomme.

En dan nog eens wat. Iedereen die een grote mond heeft over het functioneren van de politie: doe maar niet.

« Oudere berichten

© 2024 Tamara

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑